John 21

1Na dezen openbaarde Jezus Zichzelven wederom den discipelen aan de zee van Tiberias. En Hij openbaarde Zich aldus:
 aan de zee van Van deze zee of meer zie de aantekeningen Mat 4:18 , alwaar zij genaamd wordt de zee van Galilea, waarheen Christus Zijne discipelen belast had na Zijn dood te vertrekken, met belofte dat zij Hem daar wederom levend zouden zien; Mat 28:10 .
2Er waren te zamen Simon Petrus, en Thomas, gezegd Didymus, en Nathanaël, die van Kana in Galilea was, en de zonen van Zebedeüs, en twee anderen van Zijn discipelen.
 gezegd Didymus, Namelijk in de Griekse taal. Zie Joh 11:16 .
,
  Nathánaël, Een vermaard discipel van Christus, een van de eersten; Joh 1:46 , enz.
,
 de zonen van Namelijk Jakobus en Johannes; Mat 10:2 .
,
 van Zijn discipelen Grieks uit.
3Simon Petrus zeide tot hen: Ik ga vissen. Zij zeiden tot hem: Wij gaan ook met u. Zij gingen uit, en traden terstond in het schip; en in dien nacht vingen zij niets.
 traden terstond Grieks klommen op.
4En als het nu morgenstond geworden was, stond Jezus op den oever; doch de discipelen wisten niet, dat het Jezus was.
 wisten niet, Het schijnt dat hunne ogen hier voor een tijd gehouden zijn geweest, gelijk Luk 24:16 , want zij waren niet ver van den oever, vs.8.
5Jezus dan zeide tot hen: Kinderkens, hebt gij niet enige toespijs? Zij antwoordden Hem: Neen.
 toespijs? Daardoor wordt verstaan al wat tot brood gegeven wordt, en voornamelijk vis.
6En Hij zeide tot hen: Werpt het net aan de rechterzijde van het schip, en gij zult vinden. Zij wierpen het dan, en konden hetzelve niet meer trekken vanwege de menigte der vissen.
 aan de rechterzijde Dat is, aan het stuurboord van het schip. Want dat is aan de rechterhand van Hem, die aan het roer staat.
7De discipel dan, welken Jezus liefhad, zeide tot Petrus: Het is de Heere! Simon Petrus dan, horende, dat het de Heere was, omgordde het opperkleed ( want hij was naakt), en wierp zichzelven in de zee.
 liefhad, zeide Dat is, Johannes. Zie vs.20, 24.
,
 het opperkleed Grieks Ependytus; hetwelk een kleed betekent, dat men boven de andere aandoet. Sommigen menen dat dit een linnen overtreksel geweest is, hetwelk hij omgord heeft om beter te kunnen zwemmen, of door het water te gaan, alzo Hij niet ver van het land was.
,
  naakt), en Namelijk eer hij het aantrok; niet wel geheel alzo hij zonder twijfel iets aangehad heeft om zijne schaamte te bedekken.
8En de andere discipelen kwamen met het scheepje ( want zij waren niet verre van het land, maar omtrent tweehonderd ellen), slepende het net met de vissen.
  ellen), Grieks cubiten; dat is, omtrent zestig schreden, elke schrede van vijf voeten. Zie Mat 6:27 .
,
 slepende het Namelijk naar het land, omdat het te zwaar was, in het schip op te trekken.
9Als zij dan aan het land gegaan waren, zagen zij een kolenvuur liggen, en vis daarop liggen, en brood.
 vis daarop Grieks opsarion; wat dit woord eigenlijk betekent zie Joh 6:9 .
10Jezus zeide tot hen: Brengt van den vissen, die gij nu gevangen hebt. 11Simon Petrus ging op, en trok het net op het land, vol grote vissen, tot honderd drie en vijftig; en hoewel er zovele waren, zo scheurde het net niet.
 zo scheurde Hetwelk geschied is door de goddelijke kracht van Christus, om het wonderwerk te vergroten.
12Jezus zeide tot hen: Komt herwaarts, houdt het middagmaal. En niemand van de discipelen durfde Hem vragen: Wie zijt Gij? wetende, dat het de Heere was.
 durfde Hem Namelijk uit schaamte, om niet te schijnen meer te twijfelen dat Hij waarlijk opgestaan was.
13Jezus dan kwam, en nam het brood, en gaf het hun, en den vis desgelijks. 14Dit was nu de derde maal, dat Jezus Zijn discipelen geopenbaard is, nadat Hij van de doden opgewekt was.
 Zijn discipelen Namelijk allen, of vele discipelen bijeenvergaderd zijnde; want Hij had zich in het bijzonder aan den een en den ander meermalen geopenbaard. Zie hiervoor Joh 20:19 , Joh 20:26 .
15Toen zij dan het middagmaal gehouden hadden, zeide Jezus tot Simon Petrus: Simon, zoon van Jonas, hebt gij Mij liever dan dezen? Hij zeide tot Hem: Ja, Heere! Gij weet, dat ik U liefheb. Hij zeide tot hem: Weid Mijn lammeren.
 zoon van Jonas, Zie Mat 16:17 .
,
 hebt gij Mij Namelijk gelijk gij tevoren meendet en roemdet, Mat 26:33 ; Luk 22:33 , en nochtans mij driemaal hebt verloochend.
,
 dan dezen? Namelijk mij liefhebben.
,
 Gij weet, dat Dat is, niettegenstaande mijn voorgaanden val, waarvan ik hartelijk berouw heb, en hetwelk ik vertrouw dat gij mij vergeven hebt, zo weet gij, al is het dat de belijdenis uit zwakheid heeft opgehouden in mijn mond, dat nochtans mijne liefde jegens u niet heeft opgehouden in mijn hart.
,
 lammeren Beide woorden lammeren en schapen betekenen enerlei zaken, namelijk de lidmaten van Christus' kerk, gelijk men kan zien uit de vergelijking van Mat 10:16 , Luk 10:3 . Hoewel sommigen menen dat door de lammeren de tedere Christenen, en door de schapen die sterker in het geloof zijn verstaan zouden worden; Isa 40:11 .
16Hij zeide wederom tot hem ten tweeden maal: Simon, zoon van Jonas, hebt gij Mij lief? Hij zeide tot Hem: Ja, Heere, gij weet, dat ik U liefheb. Hij zeide tot hem: Hoed Mijn schapen. 17Hij zeide tot hem ten derden maal: Simon, zoon van Jonas, hebt gij Mij lief? Petrus werd bedroefd, omdat Hij ten derden maal tot hem zeide: Hebt gij Mij lief, en zeide tot Hem: Heere! Gij weet alle dingen, Gij weet, dat ik U liefheb. Jezus zeide tot hem: Weid Mijn schapen.
 ten derden maal Overmits Petrus met driemaal Christus te verloochenen zichzelven het apostelambt onwaardig gemaakt had, zo trekt hij hier wederom driemalen deze belijdenis uit Hem, om daarmede hem wederom in zijn ambt te bevestigen, en niet om hem daarmede tot een hoofd der kerk en boven de andere apostelen te stellen.
,
 bedroefd, omdat Namelijk omdat hij meende dat Christus met dit driemaal vragen aan zijne liefde scheen te twijfelen.
,
 Weid Mijn schapen Hetzelfde wat hier Petrus wordt bevolen, dat wordt ook belast al den dienaren des heiligen Evangelies; Act 20:28 ; 1Pe 5:2 . Hoewel Petrus aan geen zekere gemeente of plaats verbonden was, gelijk ook de andere apostelen niet waren; Mat 28:19 ; Mar 16:15 , Mar 16:20 , die met Petrus enerlei last en macht ontvangen hebben. Zie Joh 20:23 ; Rev 21:14 .
18Voorwaar, voorwaar, zeg Ik u: Toen gij jonger waart, gorddet gij uzelven, en wandeldet, alwaar gij wildet; maar wanneer gij zult oud geworden zijn, zo zult gij uw handen uitstrekken, en een ander zal u gorden, en brengen, waar gij niet wilt.
 gorddet gij Dit wordt gezegd naar de wijze van die volken, die lange klederen droegen, welke zij opschortten met een gordel, als zij ergens wilden heenreizen, of zich tot enig werk bereiden. Zie 2Ki 9:1 ; Luk 17:8 ; Joh 13:4 .
,
 uitstrekken, en Namelijk om gebonden te worden.
,
 een ander zal Namelijk de scherprechter.
,
 gorden, en brengen, Dat is, banden en koorden, om gedood te worden.
,
 niet wilt Namelijk naar de natuurlijke genegenheid, die den dood altijd ontziet. Want anders heeft Petrus ook hetzelve gewilliglijk en met blijdschap geleden.
19En dit zeide Hij, betekenende, met hoedanigen dood hij God verheerlijken zou. En dit gesproken hebbende, zeide Hij tot hem: Volg Mij.
 God verheerlijken Dat is, met welk lijden Hij de leer des Evangelies tot Gods eer bevestigen zou.
20En Petrus, zich omkerende, zag den discipel volgen, welken Jezus liefhad, die ook in het avondmaal op Zijn borst gevallen was, en gezegd had: Heere! wie is het, die U verraden zal?
 welken Jezus liefhad, Dat is, Johannes de evangelist. Zie vs.24.
,
 verraden zal? Grieks verraadt.
21Als Petrus dezen zag, zeide hij tot Jezus: Heere, maar wat zal deze?
 zal deze? Namelijk overkomen; dat is, met welken dood zal hij God verheerlijken?
22Jezus zeide tot hem: Indiën Ik wil, dat hij blijve, totdat Ik kome, wat gaat het u aan? Volg gij Mij.
 blijve, totdat Namelijk levend tot mijn laatste toekomst.
23Dit woord dan ging uit onder de broederen, dat deze discipel niet zou sterven. En Jezus had tot hem niet gezegd, dat hij niet sterven zou, maar: Indiën Ik wil, dat hij blijve, totdat Ik kome, wat gaat het u aan? 24Deze is de discipel, die van deze dingen getuigt, en deze dingen geschreven heeft; en wij weten, dat zijn getuigenis waarachtig is.
 de discipel, die Namelijk Johannes de evangelist.
,
 wij weten, dat Namelijk niet alleen ik, maar ook al de discipelen van Christus en de gehele gemeente.
25En er zijn nog vele andere dingen, die Jezus gedaan heeft, welke, zo zij elk bijzonder geschreven wierden, ik acht, dat ook de wereld zelve de geschrevene boeken niet zou bevatten. Amen.
 andere dingen, die Namelijk wonderen en bijzondere daden van Christus; want anderszins, dat alle leerstukken, ter zaligheid nodig, beschreven zijn, blijkt Joh 20:31 .
,
 elk bijzonder Grieks na een.
,
 dat ook de wereld Dit is een figuurlijke manier van spreken, waardoor een overgrote menigte betekend wordt.
Copyright information for DutSVVA